Prinsjesdag 2025: de belangrijkste wijzigingen op een rij

Het kabinet heeft op Prinsjesdag het Belastingplan 2026 bekendgemaakt. Belastingadviseur Martijn van der Kroon behandelt de belangrijkste fiscale wijzigingen en regelingen. Wat valt hem op?
Particulieren
Tarieven en belastingdruk box 1 inkomstenbelasting
De drie belastingschijven, zoals geïntroduceerd met het Belastingplan 2025, blijven in stand. De tarieven en bedragen van de schijven veranderen iets. De eerste schijf in box 1 van de inkomstenbelasting wordt verruimd tot € 38.883 en het daaraan gekoppelde tarief daalt naar 35,70%. Aan de andere kant stijgt het tarief van de tweede schijf naar 37,56% en is de bandbreedte van deze schijf € 38.441 tot € 79.137. Het tarief van de derde schijf van 49,50% blijft in 2026 gehandhaafd en geldt vanaf een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 79.137.
De belastingdruk neemt vanaf de tweede schijf toe. Aan de andere kant nemen een aantal heffingskortingen ook toe, waaronder de arbeidskorting, algemene heffingskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting (waarover meer onder ‘Heffingskortingen’).
Tarieven en belastingdruk box 2 inkomstenbelasting
De tarieven en het twee-schijvensysteem dat sinds 2025 van toepassing is, blijven gehandhaafd. De bandbreedte van de eerste schijf wordt verruimd naar € 68.843 (tegen een tarief van 24,5%), waardoor de tweede schijf gaat gelden vanaf een inkomen van meer dan € 68.843 (tegen een tarief van 31%). Fiscaal partners mogen de tariefschijven elk gebruiken, waardoor zij het lage tarief kunnen benutten tot € 137.686.
Lucratief belang wordt zwaarder belast
Op basis van twee moties stelt het kabinet voor het inkomen uit middellijk gehouden lucratieve belangen zwaarder te gaan belasten in box 2. Dit betekent dat vanaf 2026 niet (meer) de hierboven genoemde tarieven gaan gelden. Het tarief over inkomen uit een middellijk gehouden lucratief belang in de eerste schijf stijgt van 24,5% naar 28,45% en in de tweede schijf stijgt het tarief van 31% naar 36%. Ten aanzien van de tweede tariefschijf is aansluiting gezocht bij het inkomstenbelastingtarief dat in box 3 van toepassing is.
Daarnaast wordt een anti-misbruikmaatregel ingevoerd om onwenselijke structuren tegen te gaan. Deze maatregel zorgt ervoor dat bij de sfeerovergang van box 3 naar box 2 een voordeel alsnog wordt belast in box 1 als inkomen uit lucratief belang (en dus niet in box 2).
Tarieven en belastingdruk box 3 inkomstenbelasting
Het tarief in box 3 van 36% blijft gehandhaafd. Het heffingsvrijvermogen wordt per 2026 echter verlaagd van € 57.684 naar € 51.396. Voor fiscaal partners mag het heffingsvrijvermogen bij elkaar worden opgeteld, waardoor fiscaal partners het heffingsvrijvermogen uitkomt op € 102.792.
Het forfaitair rendement op overige bezittingen (overige bezittingen is alles wat niet als banktegoed of schulden kan worden aangemerkt) wordt verhoogd van 5,88% naar 7,78% (in 2024 betrof dit 6,04%). Het forfaitaire rendement op banktegoeden en schulden wordt later vastgesteld. Voor overige bezittingen betekent dit dus een effectieve heffing van 2,8%. Onder voorwaarden kan daardoor weer worden overwogen om specifieke bezittingen onder te brengen in een BV-structuur.
Daarnaast vindt onder omstandigheden een wijziging plaats op de waardering van woningen in box 3. Als verbonden personen, bijvoorbeeld familieleden onderling, (te) onzakelijk met elkaar handelen, mag de in aanmerking te nemen WOZ-waarde niet meer worden gecorrigeerd met de leegwaarderatio. Als hier geen sprake van is en als de met de leegwaarderatio gecorrigeerde WOZ-waarde minimaal 10% hoger is dan de werkelijke waarde, mag de werkelijke waarde in aanmerking worden genomen voor de berekening van de grondslag in box 3. Dit laatste betreft een vastlegging van vaste rechtspraak, en was dus reeds van toepassing. Deze waarderingsregels werken ook door naar de schenk- en erfbelasting.
Naast belastingheffing op basis van het forfaitair rendement bestaat ook nog de Wet tegenbewijsregeling op basis waarvan de belastbare grondslag in box 3 kan worden vastgesteld aan de hand van het werkelijk rendement. Ter vaststelling van het werkelijk rendement zijn enkele belangrijke wijzigingen aangebracht. Om een heffingslek te voorkomen, moeten obligaties en met obligaties vergelijkbare effecten worden gewaardeerd op de waarde economisch verkeer, dus inclusief aangegroeide en nog niet uitgekeerde rente (zie dit eerdere nieuwsbericht). Daarnaast vervalt de vrijstelling voor kortlopende termijnen bij de toepassing van de tegenbewijsregeling in box 3 (met uitzondering van spaartegoeden).
Heffingskortingen
Heffingskortingen mogen in aftrek worden gebracht op de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Deze heffingskortingen zijn met het Belastingplan 2025 verlaagd, maar met het Belastingplan 2026 zijn enkele weer verhoogd.
Algemene heffingskorting
Bij een belastbaar inkomen in box 1 heeft men recht op de algemene heffingskorting. In het kader van draagkracht en ter stimulering van werken wordt de maximale algemene heffingskorting toegekend bij een verzamelinkomen van € 29.736 en bedraagt het maximum € 3.115 (in 2025 was dit € 3.068). Vanaf een verzamelinkomen van € 29.736 wordt de korting afgebouwd tot nihil. De algemene heffingskorting wordt aankomend jaar echter iets minder snel afgebouwd dan eerdere jaren. Het afbouwpercentage is namelijk 6,306%, waarbij dit in 2025 nog 6,337% was.
Sinds dit jaar wordt voor het verzamelinkomen niet enkel het inkomen uit box 1 meegenomen, maar ook het inkomen uit box 2 en box 3. Toepassing van de algemene heffingskorting is dus niet zonder meer aan de orde.
Arbeidskorting
De maximale arbeidskorting wordt verhoogd van € 5.599 naar € 5.712. De maximale arbeidskorting kan worden toegepast bij een arbeidsinkomen van € 45.593, waarna het met 6,51% (gelijk aan 2025) zal worden afgebouwd tot nihil. Het grensbedrag in 2025 betrof € 32.071.
Inkomensafhankelijke combinatiekorting
De inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) zou langzaam worden uitgefaseerd. Waar eerder werd aangekondigd deze geleidelijk af te bouwen, wordt in 2026 de regeling verruimd.
In 2026 bedraagt de IACK net als in 2025 11,45% van het arbeidsinkomen, indien dit inkomen groter is dan € 6.239 (in 2025 € 6.145). Deze grens zou worden verlaagd, maar is in het Belastingplan 2026 dus verhoogd. De maximale IACK bedraagt € 3.032 (in 2025 € 2.986).
Huwelijk en de ongelijke breukdelengemeenschap
Bij ontbinding van een huwelijksgemeenschap (of geregistreerd partner) met ongelijke breukdelen wordt vanaf 2026 wettelijk aangenomen dat het vermogen voor gelijke delen wordt verdeeld. Ontvangt een echtgenoot of geregistreerde partner meer dan de helft, dan wordt dit meerdere gezien als een fictieve verkrijging en derhalve belast met schenk- of erfbelasting. Dit geldt ook voor finale of facultatieve verrekenbedingen met een ongelijke uitkomst. Voor huwelijksvoorwaarden en notariële samenlevingsovereenkomsten die op of na 16 september 2025 om 16:00 uur worden aangegaan of gewijzigd, is belasting verschuldigd bij een ongelijke verdeling. Voor bestaande huwelijksvoorwaarden en notariële samenlevingsovereenkomsten geldt onder voorwaarden overgangsrecht, mits deze niet meer worden gewijzigd.
Juridische en biologische kinderen gelijk
Biologische kinderen zullen bij schenkingen en erfenissen gelijk worden behandeld aan juridische kinderen. Daardoor krijgen biologische kinderen (die niet ook juridisch kind van die ouder zijn) recht op toepassing van de kindvrijstelling en het lagere tarief in de schenk- en erfbelasting. Het kind moet wel het biologische ouderschap bewijzen.
Ondernemers/ondernemingen
Tarief vennootschapsbelasting
Het tarief voor de vennootschapsbelasting blijft ongewijzigd ten opzichte van 2025. Dit houdt in de eerste € 200.000 aan belastbare winst is belast tegen 19% en het meerdere tegen 25,8%.
Zelfstandigenaftrek
De zelfstandigenaftrek neemt af van € 2.470 in 2025 naar € 1.200 in 2026, dit sluit aan bij het beleid om fiscale voordelen voor zelfstandigen af te bouwen. De MKB-winstvrijstelling blijft echter gelijk op 12,70%.
Energie-investeringsaftrek
Om misbruik van het maximale investeringsbedrag te voorkomen, wordt per 2026 een samentelbepaling in de energie-investeringsaftrek (EIA) ingevoerd. Dit houdt in dat per belastingplichtige voortaan één gezamenlijk plafond van € 151 miljoen per jaar voor investeringen in zowel de eigen onderneming als in samenwerkingsverbanden. Hierdoor kan de EIA niet langer meermaals worden toegepast binnen één concernstructuur.
Aanpassing bedrijfsopvolgingsregeling
Reeds eerder is aangekondigd, dat de voorwaarden van de bedrijfsopvolgingsregeling in de inkomstenbelasting en de schenkbelasting zullen wijzigen. In de Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2025 zijn enkele beperkingen en verruimingen opgenomen ten aanzien van de bedrijfsopvolgingsregeling in de schenk- en erfbelasting (BOR) en de doorschuifregeling in box 2 van de inkomstenbelasting (DSR).
BOR en DSR beperkt tot gewone aandelen
Met ingang van 2026 wordt ten aanzien van toepassing van de BOR en DSR het begrip ‘preferente aandelen’ opgenomen. Ten aanzien van de uitleg van preferente aandelen bestond onduidelijkheid. Deze aandelen vallen in beginsel niet onder de BOR en DSR. Kort gezegd wordt als preferente aandelen beschouwd aandelen die die voorrang geven bij de winstverdeling of op liquidatieopbrengsten. Voor preferente aandelen die in het kader van een gefaseerde bedrijfsopvolging zijn uitgegeven, kunnen de BOR en DSR onder strikte voorwaarden echter wel worden toegepast. Voor hybride aandelen geldt een pro rata benadering.
Herstructurering binnen bezits- en voortzettingsperiode BOR
Vanaf 2026 wordt de bezitseis en voortzettingstermijn binnen de BOR versoepeld: de bezitstermijn van vijf jaar bij schenking en één jaar bij overlijden, alsmede de voorzettingsperiode van drie jaar blijven bestaan, maar herstructureringen leiden niet langer tot een nieuwe bezitstermijn of een verbreking van de voortzettingsperiode, mits de gerechtigdheid van de schenker of erflater niet wijzigt. Hierdoor ontstaat meer ruimte voor aanpassingen zoals fusies, splitsingen, omzettingen en bedrijfsfusies binnen de bezitsperiode. Ook transacties zoals verlettering, emissie en inkoop van aandelen zijn onder omstandigheden toegestaan zonder dat de bezitstermijn opnieuw aanvangt of er sprake is van een verbreking van de voortzettingsperiode.
Voor zover het belang van de erflater of schenker in de onderneming tijdens de bezitsperiode is toegenomen (bijvoorbeeld door bijgekochte aandelen), gaat voor deze nieuw verkregen aandelen echter wel een nieuwe bezitstermijn lopen.
Overig
Er zijn nog twee aanvullende maatregelen. Voor overdragers die meer dan twee jaar ouder zijn dan de AOW-leeftijd, wordt de bezitstermijn voor de BOR en DSR geleidelijk verlengd met zes maanden per extra levensjaar na bereiken van de AOW-leeftijd.
Ten tweede wordt vanaf 2026 dubbele toepassing van de BOR uitgesloten. Dit houdt in dat ondernemingsvermogen dat eerder is geschonken en teruggekocht niet opnieuw onder de BOR mag worden overgedragen.
Regeling Vervroegde Uittreding (RVU) en Pensioen
Bij een uitdiensttreding in het zicht van pensioen, kan een werkgever tegen een heffing onder de RVU aanlopen. Deze regeling kent een drempelvrijstelling die komend jaar wordt verhoogd
Daarnaast wordt een aantal aspecten van de pensioenregeling aangepast, mede vanwege de wijziging van het pensioenstelsel.
Overige (fiscale) maatregelen
Aanvulling overgangsrecht kwalificatie Fonds voor Gemene Rekening
Per 2025 is de definitie van een Fonds voor Gemene Rekening (FGR) gewijzigd. Hierdoor bestaat voor dit soort fondsen en entiteiten die daarop lijken (zoals een maatschap of CV) het risico dat ze per 2025 belastingplichtig geworden zijn voor de vennootschapsbelasting. In veel gevallen is dit onwenselijk en (mogelijk) onvoorzien. Als oplossing konden de (fonds)voorwaarden worden aangepast naar een zogenoemde inkoopvariant, op basis waarvan het FGR fiscaal transparant zou zijn. In verschillende situaties bestaat echter onzekerheid is geconstateerd. Al eerder is aangekondigd om per wetgeving deze onzekerheid vanaf 2027 (zoveel mogelijk) weg te nemen. Dit loste echter de problematiek voor 2025 en 2026 niet op. Deze situatie en de onduidelijke definitie van een FGR is onwenselijk, waardoor een overgangsmaatregel is voorgesteld waarmee een FGR kan kiezen voor de fiscale behandeling zoals die gold tot en met 2024.
Tarief overdrachtsbelasting voor (niet-)woningen omlaag
Voor woningen zal het tarief dalen van 10,4% naar 8% indien die woning niet als hoofdverblijf wordt gebruikt, zoals vakantiewoningen en woningen die ter belegging worden aangekocht. Voor bedrijfspanden en andere niet-woningen blijft het tarief 10,4% gehandhaafd.
Voor kopers die een woning aanschaffen om er zelf te gaan wonen, blijft in beginsel het verlaagde tarief van 2% van toepassing, of bedraagt het tarief 0%, indien de startersvrijstelling kan worden toegepast. De maximale koopsom voor toepassing van de startersvrijstelling wordt in 2026 verhoogd naar € 555.000 (dit was € 525.000 in 2025).
Aangiftetermijn erfbelasting
De aangiftetermijn voor de erfbelasting wordt verruimd van 8 naar 20 maanden na overlijden. Ook vangt pas na 20 maanden de berekening van belastingrente aan.
Bijtelling elektrische auto
Vanaf 2026 geldt voor nieuwe elektrische auto’s dezelfde bijtelling als voor niet-elektrische auto’s. Dit houdt in dat voor elektrische auto’s ook 22% van de cataloguswaarde in aanmerking genomen dient te worden. Daarmee verdwijnt het bijtellingsvoordeel voor elektrische auto’s ten opzichte van auto’s met een verbrandingsmotor.
Eindheffing loonbelasting bij privégebruik auto met verbrandingsmotor
Vanaf 1 januari 2027 geldt een pseudo-eindheffing van 12% op de cataloguswaarde van een auto met verbrandingsmotor die door werkgevers (mede) voor privégebruik aan werknemers ter beschikking worden gesteld. Woon-werkverkeer valt daarbij ook onder privégebruik. Deze heffing geldt echter niet wanneer de auto uitsluitend zakelijk wordt gebruikt. Voor voertuigen die vóór 1 januari 2027 al ter beschikking zijn gesteld, geldt een overgangsregeling tot 17 september 2030.
Expatregeling
De voorgenomen verlaging van het belastingvrije 30%-forfait naar 27% per 1 januari 2027 wordt ongewijzigd doorgezet.
Introductie btw-aftrekherziening op vastgoeddiensten
Voor vastgoeddiensten (zoals renovatie en onderhoud) van boven de € 30.000 wordt een btw-aftrekherziening geïntroduceerd. Ondernemers moeten per gebouw bijhouden of het gebruik wijzigt binnen de herzieningsperiode, waardoor het aftrekrecht voor de btw wijzigt.
Geen btw-verhoging op cultuur, sport en media – wel op logies
De voorgenomen verhoging van het btw-tarief op cultuur, sport en media gaat niet door. Het lage tarief van 9% blijft van toepassing in 2026. Voor logies gaat de eerder aangekondigde verhoging naar 21% wel door.
Invorderingsrente en belastingrente
De invorderingsrente wordt 4,25% vanaf 2026. Dit is een vast percentage, dat niet meebeweegt met de marktrente.
Hoewel er massaal bezwaar loopt tegen de belastingrente, blijft de berekeningswijze daarvan ongewijzigd. Indien de ECB de marktrentes verlaagd, gaat de belastingrente ook omlaag.
Bron: Accountancy Vanmorgen