De oude dag van dga’s en zzp’ers: er is niks verloren

De pensioenomgeving voor directeur-grootaandeelhouders (dga’s) en zelfstandig ondernemers (IB-ondernemers) is ingrijpend gewijzigd. Twee belangrijke pijlers uit het verleden zijn verdwenen: het pensioen in eigen beheer (PEB) voor dga’s en de fiscale oudedagsreserve (FOR) voor IB-ondernemers.
Daartegenover staat dat de Wet toekomst pensioenen (Wtp) de derde pijler (lijfrente/banksparen) fors verruimt. De hoogste tijd voor financieel adviseurs om zich de nieuwe regels eigen te maken zodat de fiscale mogelijkheden optimaal benut worden.
De dga/ondernemer is zelf verantwoordelijk voor zijn pensioenopbouw en heeft hier ook behoefte aan, maar zal wel op weg geholpen moeten worden. Zijn financieel adviseur (accountant, belastingadviseur, pensioenadviseur) is de aangewezen persoon om hem hierbij een duwtje in de goede richting te geven. In dit artikel worden na een korte terugblik, handvatten gegeven en kaders geschapen om de ondernemer op dit onderdeel optimaal te adviseren.
Terugblik: afschaffing van PEB en FOR
Sinds 1 juli 2017 is opbouw van pensioen in eigen beheer niet meer toegestaan. Bestaande aanspraken bleven in stand onder de toen geldende voorwaarden, inclusief jaarlijkse actuariële waardering en eventuele indexatieverplichtingen binnen de BV. Veel dga’s kozen voor omzetting in een oudedagsverplichting(ODV) of (destijds) afkoop met een tijdelijke korting; afkoop kon nog tot en met 2019. De ODV is een eigen regime: uitkering start uiterlijk twee maanden na AOW‑datum, duurt standaard 20 jaar, en mag (geheel of gedeeltelijk) vóór of rond pensioendatum worden afgestort in een lijfrente bij bank of verzekeraar. Ook na ingangsdatum kan een ODV met een akkoord van de belastingdienst nog afgestort worden in een lijfrente. Van de mogelijkheid van afstorting van een ODV naar een lijfrente wordt inmiddels veelvuldig gebruikt gemaakt.
Per 1 januari 2023 is de FOR afgeschaft: er kan geen nieuwe dotatie plaatsvinden. Een bestaande FOR mag nog volgens de oude regels worden afgewikkeld, bij voorkeur door omzetting in een lijfrente/banksparen zodat de boekhoudkundige vrijval (winst) fiscaal wordt gecompenseerd door aftrek van de lijfrentepremie. De afschaffing beoogt misbruik als ‘papieren uitstelpost’ tegen te gaan en ondernemers te stimuleren échte, afstort‑gebaseerde pensioenopbouw te realiseren. Want was vaak het nadeel van PEB en de FOR? In de onderneming was er wel een voorziening opgenomen, echter de daadwerkelijke liquide middelen om t.z.t. de uitkeringen te kunnen betalen waren niet aanwezig. Een papieren reserve dus. Mede in dit licht is het besluit genomen om verdere opbouw van PEB en FOR niet langer toe te staan.
Wat brengt de Wet toekomst pensioenen?
De Wtp zet de tweede pijler om naar een premieregeling met leeftijds-onafhankelijke(vlakke) premie en moderniseert het nabestaandenpensioen; daarnaast zijn de aftrekmogelijkheden voor lijfrente in de derde pijler ruim verruimd. De implementatie van Wtp‑kaders in de tweede pijler moet uiterlijk per 1 januari 2028 zijn afgerond.
Ook de dga met een verzekerde regeling krijgt hiermee te maken. Echter wanneer de dga voor 1 juli 2023 een gestaffelde beschikbare premieregeling had en de dga de enige deelnemer is, behoeft de regeling voor wat betreft het ouderdomspensioen niet aangepast te worden. Er kan tot aan pensioendatum gebruik gemaakt worden van het overgangsregime. Er komen na 1 januari 2028 immers geen nieuwe deelnemers in de regeling. Wel moet de regeling worden aangepast als het gaat om de rekensystematiek wat betreft het partnerpensioen.
Derde pijler ruimer en logischer
De lijfrenteruimte in de derde pijler is fors ruimer geworden en sluit nu aan bij het premiepercentage in de tweede pijler.
- Het opbouwpercentage in de jaarruimte is verhoogd van 13,3% naar 30% (met terugwerkende kracht vanaf 1‑1‑2023).
- De reserveringsruimte is substantieel verruimd (inhaal over langere periode van 10 jaar en hogere maxima, € 42.108 in 2025).
Voor zelfstandigen zonder tweede pijler is die verruiming direct voelbaar: wie geen pensioenpremie in loondienst betaalt, heeft doorgaans maximale jaarruimte (afgezet tegen de premiegrondslag minus franchise). Ook voor dga’s is de verruiming direct voelbaar, zij bouwen na de afschaffing van PEB, vaak géén pensioen in de tweede pijler meer op.
Dga: strategische routekaart na PEB
De pensioenadvisering aan de dga begint met het in kaart brengen van de bestaande rechten, gevolgd door het optimaal benutten van het lijfrente-regime.
- Is er nog sprake van een PEB?Bestaat er nog een bevroren pensioenvoorziening (zonder verdere opbouw van pensioenaanspraken) in de BV? Dan geldt jaarlijkse actuariële waardering conform fiscale rekengrondslagen (o.a. 4% rekenrente) en het voorkomen van een ‘onzuiver pensioen’ door uitholling van de dekking. Hierdoor moet er tevens een commerciële waardering gemaakt worden. Een onzuiver pensioen kan leiden tot heffing over de waarde in het economisch verkeer als loon uit vroegere dienstbetrekking. Het afstorten van het pensioen naar een verzekeraar is eventueel een optie. Dit is kostbaar en wordt in het algemeen alleen gedaan, wanneer men na afstorting de BV wil liquideren.
- ODV‑positie.Voor de ODV geldt de jaarlijkse oprenting met de marktrente en het bepalen van de optimale ingangsdatum (max. 5 jaar vóór AOW tot uiterlijk 2 maanden erna). In de uitkeringsfase moet er ook een jaarlijkse aanpassing op basis van de gewogen gemiddelde marktrente van het voorgaande jaar plaatsvinden. In de praktijk wordt dit als complex ervaren zeker wanneer de aanpassing niet op 1 januari maar gedurende het kalenderjaar plaats moet vinden. Vanwege redenen van eenvoud (minder complexiteit), grotere flexibiliteit, een oudedagsvoorziening buiten de ondernemingssfeer en een hoger rendement wordt steeds vaker gekozen voor afstorting in een bancaire- of beleggingslijfrenterekening. Deze afstorting hoeft niet ineens maar kan ook in termijnen.
Tweede pijler (collectief) vs. individuele oplossingen
Dga’s kwalificeren (nog steeds) niet als werknemer onder de Pensioenwet, waardoor deelname aan een reguliere collectieve regeling complex blijft. Het aanbod van individuele dga‑pensioenproducten is beperkt, en een PPI mag geen dga bedienen. Dit alles maakt dat de tweede pijler nauwelijks nog gekozen wordt door de dga met een meerderheidsbelang. Dit is anders voor een dga met een minderheidsbelang maar wel met tenminste 10% van de aandelen. De arbeidsvoorwaarden van deze dga’s sluiten vaak aan bij de arbeidsvoorwaarden van de overige werknemers. Voor een pensioenregeling kan deze minderheidsaandeelhouder dan terecht bij de enkele pensioenverzekeraar die nog een dga-pensioenproduct aanbiedt. Dit alles maakt de derde pijler (lijfrente/banksparen) in de praktijk het meest robuuste, schaalbare kanaal voor opbouw.
Derde pijler benutten op ‘Wtp‑manier’
- De jaarruimte wordt gebaseerd op het voorgaande jaarinkomen (loon dga + resultaat), dit zal bij een dga stabiel zijn.
- Verreken betaalde tweede‑pijlerpremie (indien aanwezig) conform het juiste Wtp‑regime/overgangsrecht; met name bij de berekening van de reserveringsruimte, kan de opbouw van het pensioen in eigen beheer van voor 1 juli 2017 nog een rol spelen.
- Maak planmatig gebruik van de verhoogde inhaalruimte, het is soms niet zinvol om de volledig inhaalruimte in één keer te benutten maar te spreiden over de komende jaren. Met een rekensom vooraf kan bepaald worden bij welke inleg het grootste marginale voordeel wordt behaald, voor een verdieping van dit onderwerp verwijs ik graag naar een eerder artikel over dit onderwerp.
Benutten verruimde lijfrente-regime, overwegingen voor dga’s.
Bij de beantwoording van de vraag of het zinvol is om het verruimde lijfrenteregime te benutten spelen onderstaande overwegingen een rol.
- Het opbouwen van een oudedagsvoorziening in de vorm van een lijfrente betekent een liquiditeitsbeslag, maar door bijvoorbeeld maandelijks een vast bedrag te storten en tegelijkertijd een voorlopige belastingteruggave te vragen, zal de opbouw van een lijfrentekapitaal bijna ongemerkt gaan.
- Risico‑scheiding.Pensioenvermogen buiten de ondernemingsbalans (via een lijfrente) reduceert bedrijfsrisico’s.
- Partner en estate planning.Bij een overlijden van de dga is de partner minder afhankelijk van het reilen en zeilen van de BV maar wordt er een uitkering ontvangen van de lijfrente-uitvoerder. Het verkrijgen van een lijfrente is vrijgesteld van erfbelasting en leidt wanneer deze toekomt aan de kinderen ook niet tot imputatie op de partnervrijstelling.
- Door de fiscale faciliteit van inleg aftrekbaar en uitkering belast plus de vrijstelling van een lijfrente van box III heffing geeft een lijfrente per saldo het hoogste rendement vergeleken met oppotten in de BV of beleggen in privé. Bovendien is door de onmogelijkheid om het kapitaal niet voor AOW-datum op te nemen bij een lijfrente het disciplinerisico het kleinst. Zie ook een eerder artikel hierover.
Zelfstandig ondernemer (IB): routekaart na FOR
De pensioenadvisering aan de ondernemer na afschaffing van de FOR begint met het opruimen van de FOR-balanspost, gevolgd door het optimaal benutten van het lijfrente-regime.
FOR‑balanspost opruimen met echte afstorting
De FOR kan omgezet worden naar een lijfrente. Fiscaal gezien compenseert de aftrek van de lijfrentepremie de vrijval van de FOR in de winst, zodat per saldo geen direct belastingnadeel ontstaat. Hiermee transformeer je een ‘papieren’ voorziening naar reëel pensioenvermogen. Vervolgens kan gestart worden met een structurele opbouw van een lijfrentevoorziening. De opbouw van de lijfrentevoorziening kan overigens ook gelijktijdig met de afstorting van de FOR, maar dit betekent dan natuurlijk wel een dubbele liquiditeitsontrekking.
Structurele opbouw via jaarruimte
Met de Wtp is de jaarruimte verruimd en de systematiek logischer. Voor de zelfstandige zonder tweede pijler betekent dit meer aftrekbare opbouw en de mogelijkheid om achterstanden via reserveringsruimte in te halen.
Timing en cashflow
- Inleggen wanneer het kan.Anders dan bij een dga zal het box-I inkomen van een zelfstandig ondernemer wat meer fluctueren. Het is daarom van belang om al aan het eind van het kalenderjaar te signaleren of er winst belast in de hoogste schijf behaald gaat worden. In dat geval ligt een (extra) storting in een lijfrenteproduct voor de hand, eventueel met benutting van ongebruikte reserveringsruimte.
- Box III vermijden.vermogen in lijfrente is vrijgesteld van box‑3‑heffing zolang het ‘in de regeling’ zit; dat maakt pensioenbeleggen relatief aantrekkelijk t.o.v. vrij beleggen.
- Advisering. De advisering omtrent het beste passende financiële product kan alleen maar plaatsvinden door een gecertificeerde adviseur vermogen of pensioen.
Nabestaanden en flexibiliteit
De Wtp moderniseert het nabestaandenpensioen vóór pensioendatum (het nabestaandenpensioen is een percentage van salaris en diensttijdonafhankelijk). Voor zelfstandigen en veel dga’s die primair in de derde pijler opbouwen, is het essentieel om risicodekking (overlijdensrisicoverzekering) en partnerrechten in de lijfrente goed te regelen. Het tweede pijler‑kader kent daarvoor duidelijke standaarden; de derde pijler vergt bewuste aanvullende productkeuze. Een veel gebruikte oplossing voor het verzekeren van het partnerpensioen is een netto overlijdensrisicoverzekering.
Strategie en scenario’s: hoe combineer je alles optimaal?
Hieronder een overzicht van de meeste optimale benutting van het lijfrenteregime bij drie verschillende scenario’s en fases van de dga/zelfstandig ondernemer.
Scenario 1 – Dga met ODV én groeiende onderneming
- Fase 1 (pre‑AOW): houd de ODV in de BV, optimaliseer oprenting en liquiditeitsplanning; bouw aanvullend vermogen op via lijfrente-beleggen in de derde pijler (maximaliseer jaarruimte).
- Fase 2 (rond AOW): laat ODV ingaan of stort af in een lijfrente voor stabiele cashflows; coördineer met lijfrente‑uitkeringen om de IB‑progressie te dempen.
- Fase 3 (post‑AOW): benut flexibiliteit (mede door de mogelijkheid om een lijfrente pas in te laten gaan vijf jaar na het bereiken van de AOW-leeftijd en de mogelijkheid van tijdelijke lijfrentes) voor finetuning.
Scenario 2 – Zelfstandige met FOR‑restant en wisselende inkomsten
- Direct: zet de FOR om in lijfrente/banksparen; voorkom belastingvalkuil bij staking.
- Jaarlijks: stuur op jaarruimte in winstrijke jaren; gebruik reserveringsruimte om gaten te dichten.
- Risico’s: regel overlijdensdekking en denk aan arbeidsongeschiktheid; derde pijler is opbouw van oudedagsvoorzieningen, geen financieel vangnet bij overlijden of arbeidsongeschiktheid.
Scenario 3 – Dga met individuele tweede pijler‑polis
- Check Wtp‑overgangsrecht: mag de oude staffel blijven gelden (als ‘bestaande werknemer’ in individuele regeling op 1‑7‑2023)? Zo ja, weeg doorlopende kosten en rendement af tegen de derde pijler.
- Imputatie‑effect: hou rekening met lagere jaarruimte door premie‑imputatie.
Conclusie: van regels naar rendement en rust
Voor dga’s en zelfstandigen is de oude wereld van PEB en FOR definitief voorbij. Dat klinkt als verlies, maar de Wtp biedt ook een helder, ruim en praktisch kader om via de derde pijler met fiscaal voordeel en beleggingsvrijheid een solide oudedagsvermogen op te bouwen. Dga’s die nog PEB/ODV‑erfenissen hebben, zetten die het best om in voorspelbare cashflows of externe lijfrente‑oplossingen; zelfstandigen met een FOR‑restant doen er verstandig aan dat te materialiseren in een echte pensioenpot. Het fundament is daarbij de jaarruimte (30%), de ruime reserveringsruimte, en een goede imputatie van tweede pijler-opbouw. Combineer dat met degelijk risicomanagement (overlijden/arbeidsongeschiktheid) en strakke administratie, en je transformeert wetgeving in financiële rust en duurzame vrijheid
Bron: Accountancy Vanmorgen