Hof: managementfee van eigen BV is loon, geen winst uit onderneming

De managementfee die een man ontvangt van zijn eigen BV heeft hij genoten uit die (fictieve) dienstbetrekking. Naar het oordeel van het hof Arnhem-Leeuwarden is geen sprake van een objectieve onderneming. Er is wel sprake van een aanmerkelijk belang omdat de stichting die de aandelen houdt fiscaal transparant is.
Een man drijft sinds februari 2011 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. In 2013 richt hij een stichting op en daarnaast nog enkele BV ‘s. De aandelen worden hoofdzakelijk gehouden door de stichting die fiscaal transparant is. In 2018 ontvangt de man via zijn eenmanszaak een managementfee van € 65.000,- van zijn eigen BV die als enige opdrachtgever van de eenmanszaak optreedt. De man stelt dat de managementfee winst uit onderneming is, de inspecteur rekent deze vergoeding aan als loon uit dienstbetrekking.
Alleen voor IB een aanmerkelijk belang?
Nadat het beroep bij de rechtbank Gelderland ongegrond is verklaard, stelt de man in hoger beroep voor gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat zijn belang in zijn BV alleen door de werking van artikel 2.14a van de Wet IB 2001 een aanmerkelijk belang is, maar niet een aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964. Volgens de man is de stichting alleen voor de toepassing van de Wet IB 2001 transparant, en niet voor de toepassing van de Wet LB.
Het hof overweegt dat op grond van artikel 3.4 van de Wet IB 2001 de ondernemer een belastingplichtige is voor wiens rekening een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks verbonden wordt voor verbintenissen uit de onderneming. Op grond van artikel 3.81 van de Wet IB 2001 wordt voor de Wet IB 2001 en de daarop berustende bepalingen onder loon verstaan, loon overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de loonbelasting.
Als dienstbetrekking wordt ook verstaan de arbeidsverhouding van degene die arbeid verricht ten behoeve van een lichaam waarin hij of zijn partner een aanmerkelijk belang heeft. Daarbij wordt onder een aanmerkelijk belang verstaan een aanmerkelijk belang in de zin van de Wet IB 2001.
Geen objectieve onderneming
De eerste vraag die beantwoord moet worden is of de man ondernemer is in de zin van artikel 3.4 van de Wet IB 2001. Daarvoor is onder meer vereist dat sprake is van een objectieve onderneming wat naar het oordeel van het hof hier niet het geval is. De man heeft slechts één opdrachtgever De BV is een gelieerde partij van de man en verder zijn er ook geen andere ondernemingsactiviteiten. Omdat geen sprake is van een objectieve onderneming kan de man niet worden aangemerkt als ondernemer in de zin van artikel 3.4 van de Wet IB 2001. De ontvangen managementvergoeding vormt dus geen winst uit onderneming.
De volgende vraag die dan beantwoord moet worden is of ook voor de toepassing van de Wet LB sprake is van een aanmerkelijk belang. Naar het oordeel van het hof is dat het geval. Omdat de stichting fiscaal transparant is, worden de aandelen die de stichting bezit, toegerekend aan de man waardoor hij een aanmerkelijk belang houdt in de zin van artikel 4.6 van de Wet IB 2001. Nu er sprake is van een aanmerkelijk belang in de zin van de Wet IB 2001, is er dus ook voor de toepassing van de loonbelasting sprake van een aanmerkelijk belang.
Fictieve dienstbetrekking
De arbeidsverhouding tussen de man en zijn BV kwalificeert als een fictieve dienstbetrekking. De managementfee die de man van zijn BV heeft ontvangen, heeft hij genoten uit die (fictieve) dienstbetrekking. Op grond van artikel 10 van de Wet LB moet de managementfee als loon worden aangemerkt. Op grond van artikel 3.81 van de Wet IB is dat ook loon voor de toepassing van de Wet IB 2001.
De man is ook van mening dat zijn activiteiten voor de BV ‘s als het drijven van een onderneming mocht worden aangemerkt. Hij wijst er in dit verband op dat hij met de inspecteur regelmatig heeft gecorrespondeerd over de aangiften IB/PVV voor de jaren 2013 tot en met 2016. Dat standpunt slaagt niet voor het hof.
Uit de briefwisselingen met de inspecteur blijkt, naar het oordeel van het hof, niet dat de inspecteur in verband met de aanslagregeling van voorgaande jaren zich op enig moment op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een onderneming en/of dat de managementfee als winst uit onderneming zou worden aangemerkt. Ook is niet gebleken dat de indruk is gewekt van een bewuste standpuntbepaling zoals bedoeld in het arrest van Hoge Raad van 13 december 1989, ECLI:NL:HR:1989:ZC4179.
Het hoger beroep wordt dan ook ongegrond verklaard door het hof.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2025:6762
Bron: Accountancy Vanmorgen